IK heb gekozen voor een boek van Julien van Remoortere " In de tijd van de kleine patatten". Julien van Remoortere ging mensen interviewen die tussen 1900 en 1945 volwassen werden. Deze getuigenissen heeft hij verwerkt in het boek.
Dit boek gaat over de goede oude tijd waar al onze oma's en opa's zo vaak over spreken. Was die goede oude tijd werkelijk zo goed? De zeventigurige werkweek? Gezinnen met negentien kinderen van wie er vijf stierven in hun eerste levensjaar? De wereld beperkt tot één enkele straat of één wijk? Werken als koewachter en vijf frank per maand verdienen? Of poetsen voor vijftig centiem per dag?
Vandaag de dag leven we in een gehaaste en individualistische wereld. De wereld is geglobaliseerd. Je kan zelfs Coca Cola krijgen in de brushes in Afrika. We staan in direct contact met iedereen in de wereld met de hedendaagse technologie. Vroeger zaten de mensen samen rond het haardvuur. Van TV-kijken was nog geen sprake.
Vandaag de dag komen we materieel niets te kort en we hebben alles wat ons hartje begeerd. Maar zijn we er nu echt gelukkiger op geworden. Regelmatig hoor je op het nieuws dat mensen al wekenlang dood liggen in hun huis. Ik stel mij dan de vraag. Zijn we er echt op vooruit gegaan?
Het boek is onderverdeeld in negen thema's.
Vandaag de dag komen we materieel niets te kort en we hebben alles wat ons hartje begeerd. Maar zijn we er nu echt gelukkiger op geworden. Regelmatig hoor je op het nieuws dat mensen al wekenlang dood liggen in hun huis. Ik stel mij dan de vraag. Zijn we er echt op vooruit gegaan?
Het boek is onderverdeeld in negen thema's.
- werk;
- thuis;
- onderwijs;
- ontspanning;
- eten;
- gezondheid;
- (bij)geloof;
- de grooten oorlog;
- de tweede wereldoorlog.
Ik wil graag een vergelijking maken met hoe het vroeger was en hoe het nu is. Dit zijn een heleboel vragen die ik mezelf stel. Werk aan de winkel dus.
Ik hoop de antwoorden te ontdekken in het boek.
Omdat het ook mijn laatste blog is wil ik graag iets speciaals doen.
Mijn grootouders zijn nu beiden 91 jaar en zijn dus geboren in deze periode. Ze hebben beiden nog een geheugen waar veel mensen alleen maar van dromen. Ik wil hen graag confronteren met het boek. Hun getuigenissen ga ik verwerken in mijn samenvatting.
Mijn grootouders zijn nu beiden 91 jaar en zijn dus geboren in deze periode. Ze hebben beiden nog een geheugen waar veel mensen alleen maar van dromen. Ik wil hen graag confronteren met het boek. Hun getuigenissen ga ik verwerken in mijn samenvatting.
Wie is Julien van Remoortere?
Julien van Remoortere (1930) is een schrijvende duizendpoot. Hij publiceerde meer dan vierhonderd werken in boekenvorm: romans, novellen, kinder- en jeugdboeken, kookboeken en toeristische gidsen. Bovendien schreef hij enkele duizenden reportages, radio- en tv-spelen en losse verhalen.
Samenvatting
1 Werk
Het boek:
In die tijd was er nog geen sprake van een vijf-dagen werkweek. Er werd de klok rond gewerkt. Ook in het weekend. Kinderen werden niet gespaard. Op jonge leeftijd, twaalf jaar en jonger, hadden ze al een karrevracht aan arbeid verricht. Situaties die nu ondenkbaar zijn. Toch was het nauwelijks twee generaties geleden harde realiteit in Vlaanderen.
Getuigenis Anna:
‘Ik ben geboren en getogen tussen de klompen’, vertelt Anna. ‘Ons hele huis was als het ware één grote werkwinkel, en iedereen deed zijn deel. Er waren twaalf kinderen, vijf jongens, zeven meisjes. Plus twee “waarmee ik niet in de kerk ben geweest”, zoals moeder placht te zeggen, het is de geijkte uitdrukking om deftig te zeggen dat je miskraan had gezegd. De jongens waren voorbestemd voor de klompenmakerij en mijn vader, die echt dag en nacht heeft geschouwd en gewroet, kon wat hulp van jonge handen best gebruiken. Ook de meisjes werden ingezet de klompenmakerij. Ze moesten schrepen en ritsen, het afval opruimen en hout stapelen. Schrepen was met een glasscherf de oneffenheden wegwerken van de klompen, ritsen betekende de klompen versieren met insnijdingen, bijvoorbeeld bloemmotiefjes.
Op oude foto’s is soms prachtige Vlaamse kant te zien. Schitterend handwerk waarvoor nu grof geld betaald wordt. Omstreeks 1900 telde men in België ongeveer vijftigduizend kantwerksters. Het belangrijkste centrum was Brugge, met vijfendertigduizend werksters. Koewachter was nog zo een beroep dat in die tijd vaak voorkwam.
Omer getuigt:
Hoe zo’n koewachtersdag verliep? Dat is vlug verteld. Opstaan: in de winter om zes uur, in de zomer om vier uur. Je buiten wassen aan de pomp, als het niet vroor tenminste, want dan had de boer de pomp afgetrokken en dus waste je je niet. Wat eten en met twee koeien het veld in. Die dieren graasden de slootkanten af. Rond halfelf terug naar de boerderij om de koestal uit te mesten. Middageten en tot vier uur meehelpen op het land. Een paar boterhammen opschrokken en opnieuw de koeien wachten tot acht uur ’s avonds, althans in de zomer. Avondeten, dat wil zeggen karnemelkpap plus een boterham, en daarna, om de dag te sluiten, de weiden in om de fonoplaten van de koeien op te rapen. Die koeienvlaaien werden dan in de aalput geworpen; allemaal gratis mest, zie je? ’s Zomers werd er gewerkt tot het donker was, in de winter tot zes uur of halfzeven. En daarna het bed in, want wat moest je anders doen? Op mijn zolderkamertje was trouwens geen verlichting. Ik verdiende daarmee vijf frank per maand, en die was thuis hard nodig, geloof me.
Hieronder citeer ik een gedicht uit het boek. Dit gedicht geeft perfect weer hoe er in die tijd aan toe ging. Vooral de laatste strofe vind ik persoonlijk heel mooi.
Ik wil voor u iets uit de doeken doen
Over die goede ouwe tijd van toen
Ik vertel het op mijn gemak,
Maar versta goed: ik ben een leek in ’t vak
Veel heb ik aan mijn moeder moeten vragen,
Niets verzonnen van wat ik nu voor u ga dragen
Al die feiten zijn echt gebeurd
Moeder vertelde de herinneringen uit haar jeugd
Haar ouders waren brave, christelijke mensen
En wat kon ze zich nog meer wensen
Dan een talrijk huisgezin,
Ook al had men bijna geen gewin
Want een weversloon was klein
En moeder hield van kindjes, net en rein
Maar het was een schamele troost:
Het eerbied voor een talrijke kroost.
Ook al waren we soms zeer bedroefd,
Kinderarbeid was toen troef.
De kleintjes moesten zich maar paaien,
Terwijl de groten zakken moesten naaien.
In de winter konden we ons met deze zakken dekken,
Als we ons moede lichaam gingen strekken.
Dat men het nu maar weet:
Iedereen stond toen op dieet!
Want het weze u verteld:
Ook de boterhammen waren geteld.
Die goede oude tijd,
maar toch, ik heb geen spijt.
Het wel meer in mijn gratie
te leven in een latere generatie.
Maar toch weet ik met zekerheid,
dat liefde en geborgenheid
u bijblijft voor altijd!
2 Thuis
Het boek:
Thuis zou per definitie een warm nest moeten zijn. Maar dat is niet zo vanzelfsprekend als je (t)huis bedolven zit onder het ongedierte of als jet niet eens een eigen toilet hebt. Soms dringt dat nog eens door als de tv de binnenkant van krotten toon, die door huisjesmelkers worden verhuurd aan dompelaars, maar in de eerste helft van de twintigste eeuw waren zulke situaties helemaal geen uitzonderingen. Niettemin bleef de hoop op een goed leven bestaan.
Getuigenis Martha van Hoey:
In deze tijd van de pil en de welvaart en het egoïsme – ieder gezin één, hoogstens twee kinderen, echtscheidingen en zo meer- bewonder ik grootmoe, die ooit nog met een kruiwagen vol kinderen naar het veld trok… plus nog een baby in wording erbij. Ik hoop dat uw werk een ode zal zijn en een getuigenis betreffende het grote geloof en de trouw van deze mensen, die niet leefden om geld te vergaren, maar om negentien kinderen groot te brengen en te voeden. Akkoord, er schortte heel zeker iets aan de voorlichting en zo, maar de trouw van die mensen, het samenblijven door dik en dun, waren toch waarden, die met niet zomaar overboord kan gooien. De moed van mijn grootouders die slechts een lapje grond hadden om hun gezin te voeden dienen toch wel eens in de kijker gezet te worden, vind ik.
In die tijd was hadden de meeste mensen geen toilet in huis. Op het binnenplaatsje stond een toilet. Het ging er in die tijd ook heel primitief aan toe. Geen waterleiding, in de keuken stond een grote, oude pomp. Verwarming zoals nu bestond niet. Ze verwarmden hun huizen met kachels.
Als ze vragen of er in die tijd gevreeën werd of uitgegaan, antwoord Gusta:
Natuurlijk hebben we in onze jonge tijd gevreeën. Enfin, wat toen vrijen werd genoemd, en dat scheelt nogal wat met tegenwoordig, denk ik. Vrijen mocht absoluut niet voor je 21 was. Vader en moeder wilden dat zo, en de kinderen gehoorzaamden. Meestal toch.
Uitgaan? Van twee uur ’s middags tot acht uur ’s avonds. Maar in de winter moesten we thuis zijn voor het donker was.
Amai dan is nu toch veel veranderd. De jongeren van vandaag vertrekken meestal niet voor 12.00 uur ’s nachts.
Ook de mode stelde niet zo veel voor, vertelt Lisa. Om de twee jaar een nieuwe jurk, maar we mochten het alleen maar aantrekken om naar de zondagsmis te gaan. Ik zou doodgaan als ik maar één kleed mocht kopen om de twee jaar. Wat zijn de tijden toch erg veranderd.
3 Onderwijs
Het boek:
Het minste wat je van het onderwijs uit ‘ de goeie ouwe tijd’ kunt zeggen, is dat het er zeer primitief en zeer autoritair aan toeging. De lesgevende nonnen en priesters waren zeer streng. Meisjes en jongens zaten uiteraard nooit in dezelfde klas. Er was geen ruimte voor discussie, zoals het nu het geval is. Kinderen moesten zwijgen en gehoorzamen, en desnoods werd dat met lijfstraffen afgedwongen. Soms verdrongen de leerkrachten, omdat dat van overheidswege werd opgelegd, de moedertaal van de kinderen door Frans. Het was de tijd van het gevreesde ‘signe’. Het signe, dat op vele scholen werd gebruikt, was een doosje waarin een papiertje stak. Wie Nederlands sprak, kreeg de doos en moest zijn naam op het papiertje schrijven. Die persoon probeerde de doos zo vlug mogelijk weer kwijt te geraken door iemand anders te betrappen.
Een pastoor op rust vertelt volgende:
Alle leraars waren priesters. Of ze steeds bekwaam waren voor hun taak, laat ik in het midden. Als je van het seminarie kwam, kon het gebeuren dat je werd aangeduid om Duits of Engels te doceren. Meteen kon je zelf duchtig aan de studie, want je was voor zo een opdracht niet opgeleid. Toch hebben we het kunnen rooien.
4 Ontspanning
Het boek:
Zelfs de armste mens droomt ervan om, al was het maar even, te ontsnappen uit zijn ellende. Kinderen gaan gemakkelijker op in hun spel. Er waren toen daadwerkelijk dolgelukkig met een pop of wat knikkers, maar konden zich ook zonder speelgoed vermaken, bijvoorbeeld door het meezingen van liedjes die ofwel beschrijvingen waren van echt gebeurde, meestal gruwelijke feiten, ofwel klinkklare onzin. Een bekend spel dat de armere kinderen destijds speelden was het ‘marbelspel’. Ze tekenden een cirkel in het zand en iedere deelnemer legde daar eenzelfde aantal marbels in. Vanaf een meet, op enige afstand van de cirkel, mocht je dan, om beurten, proberen zo veel mogelijk marbels uit de cirkel te schieten.
Voor de volwassenen waren er allerlei verenigingen. Zo was er onder meer de duivenbond. Ook konden ze hun zinnen verzetten als het kermis was, of tijdens oeroude vieringen van heiligen en van een toen nog hoogstzelden honderdjarige.
Martha Soete die in 1897 was geboren vertelt volgende:
In ons schoon, Christelijk en Vlaams gezin met negen kinderen, was vader bezig met lantarens vast te maken aan een stok. In die lantarens werd een stukje kaars vastgezet. De kinderen waren, net als andere bengels uit de buurt, wat vroeger van school thuisgekomen, want ze moesten immers Sint-Maarten vieren. Met ongeveer 25 kinderen trokken ze de baan op en zongen.
Martha Soete vertelt ook in haar dagboek dat ‘Kermis in het dorp een opwindende tijd betekende’.
Thuis werd er eerst nog een grote schoonmaak gedaan. Moeder schilderde de deuren en ramen en verniste de kast en de stoelen. Op zaterdag bracht de bakker grote koekebroden, die ‘vollaards’ werden genoemd. Die lekkernijen werden in de bestekamer gelegd voor ’s anderdaags. Martha sloop geregeld die kamer in om te ruiken aan de broden.
In de het begin van de twintigste eeuw was de kloof tussen rijk en arm groot. Tal van arme kinderen genoten nauwelijks enig onderwijs. De rijken weren vaak in pensionaten gestopt en daar was de voertaal Frans. Het kursaal van Oostende was een plek voor mensen met poen.
Rond 1900 droegen de jongetjes, net als de meisjes, doorgaans jurkjes. De volksherbergen van toen, de ouderwetse cafés waren niet gezellig aangekleed. Veelal bestond de enige muurversiering uit notariële affiches. Soms had de waardin de vloer bestrooid met wit zand en daar met haar bezem sierlijke krullen in getekend. Tot de normale voorzieningen behoorden de houten of gietijzeren spuwbakken, want in de glorietijd van de pruimtabak werd er nogal wat afgesjiekt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was televisie nog niet eens een verre droom. Radio was nog lang geen algemeen bezit. Aangewezen op aloude gezelschapsspelen, zoals kaarten. Roddelen en kletsen. De straat was een wezenlijk deel van de leefruimte.
5 Eten
Het boek:
In de ‘goeie ouwe tijd’, en zeker tijdens de beide wereldoorlogen, was de zorg voor het dagelijks brood onbetwistbaar de grootste zorg van de kleine mens. Wie normaal kon functioneren en in staat was om op een vaak ongelofelijke manier te improviseren, sloeg er zich uiteindelijk wel doorheen, ook al bleef het bij heel schraal tafelen." Negentien kinderen, vader dagloner, nu eens werk, dan weer niet.
Patatten en brood, besmeerd met reuzel. Toespijs: af en toe een stukje worst of soepvlees. Eieren. Soms vis: pladijs en wijting, klein slag. Eten uit één enkele pot, die in het midden van de tafel werd gezet.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog door de bezetter op rantsoen gezet. "Dat betekende dat je van de belangrijkste levensmiddelen, brandstof en kleding, slechts een beperkte hoeveelheid kon aankopen. Daartoe werden bonnetjes, rantsoenzegels in de volksmond, uitgereikt. Als je bijvoorbeeld een brood wilde kopen, dan moest je, naast het geld dat het brood kostte, ook nog een bonnetje nummer 1 afgeven. Waren je bonnetjes op, dan moest je ofwel wachten tot de volgende maandelijkse bonnetjesbedeling, ofwel duur brood kopen op de zwarte markt."
"Een heel populair recept was bierpap. Dat was gewoon havermoutpap, waarin de melk vervangen was door tafelbier en de suiker door de sacharine. Het bruine, snel indikkende papje werd op je bord geschept en gloeiend heet opgelepeld." Eveneens fameus: de oorlogstaarten. De bloem werd vervangen door aardappelpuree (zo droog mogelijk) ofwel wortelpuree, en de schaarse suiker door sacharine natuurlijk.
Zelfgekweekte konijnen waren, gestoofd in bruin bier met toevoeging van wat laurier en de gewone kruiden, een lekkernij. Tijdens de oorlog waren ook katten op de duur nergens meer veilig. In de streek rond de Schelde tijdens WOII: grote paardenslachtingen: achtergelaten paarden van zich terugtrekkende Duitsers.
Getuigenis Peet:
De goeie ouwe tijd? Voor mij part mogen ze dat "goeie" gerust weglaten. Maar misschien was er dan toch iets beter dan tegenwoordig. De mensen kenden elkaar en hadden een hart voor elkaar. Als iemand in de buurt ziek werd of alweer een kind had gekocht, dan stak men gratis en voor niks een handje toe. Met misschien in hun achterhoofd dat ze zelf ooit weleens hulp nodig konden hebben. Maar ik heb mensen gekend die één enkele kip hadden. Toen ze vernamen dat hun buur erg ziek was en kloek voedsel nodig had, aarzelden ze geen ogenblik; het volgende moment was de kip al haar kop kwijt en iets later vlogen de pluimen in het rond. "Wie niets heeft, moet ook wat hebben," zeiden ze. Wie zou dat nu nog doen? Nu weten ze niet meer wie naast of boven of onder hen woont en misschien ziek of hulpbehoevend is.'
6 Gezondheid
Het boek:
Met de doorbraak van het moderne, op solidariteit steunende gezondheidsbeleid verdween grotendeels de aloude volksgeneeskunde, die voor alle kwalen een (soms dubieus) middeltje in petto had. Het blijft wel boeiend om vandaag de dag even te gaan neuzen in remedies van toen en van verbazing het hoofd te schudden om zoveel onwetendheid.
Deze onwetendheid en ook vaak het gebrek aan geld om een simpel dokters- of apothekersbezoek te kunnen betalen zorgde regelmatig voor schrijnende toestanden. Vele kinderen stierven jong, moeders lieten vaak het leven in het kraambed en soms werden hele gezinnen geveld door een dodelijke ziekte.
Waar kindjes vandaan kwamen wisten de meesten onder hen niet.
Althans niet voor ze vijftien of zestien jaar waren geworden. En de domsten wisten het zelfs nog niet toen ze trouwden. De kinderen kwamen met Congo-boot aan. De ouders gingen dan een kindje kopen op een van de schepen. Een jongetje kostte honderd frank, een meisje slechts half zoveel. De mannelijke superioriteit was dus zelfs nog terug te vinden in de naïeve leugens die aan kinderen werden verteld.
Er brak regelmatig een kroepepidemie uit. Een ziekte waarbij er witte vellen in je keel groeien. Nu geven ze je een spuitje en je bent er vanaf, maar in die tijd was je een vogel voor de kat: je stikte gewoon. Wie verkouden was, kreeg een vel bruin papier op zijn borst gelegd. Dat papier was vooraf bedrupt met kaarsvet en bestrooid met geraspte muskaatnoot. Alle vallingen moesten daarmee maar genezen. Tandpijn? Een rottende tand werd eruit getrokken met een touwtje.
Als ik in die tijd had geleefd had ik het niet overleefd. Ik ben verschrikkelijk bang van tandartsen.
Getuigenis Maurice:
‘Het grote verschil tussen vroeger en nu’, vertelt Lucie, ‘ is dat een apotheker van toen alle medicamenten zelf bereidde of samenstelde. Van specialiteiten was in het begin van de twintigste eeuw geen sprake. De mensen liepen niet zo vlug naar de dokter. Dat is pas goed begonnen toen de ziekenbonden een groot deel van de artsenhonoraria terugbetaalden. Maar vroeger? Weet je dat mijn vader, die apotheker was in Torhout, bijna meer werk had met het bereiden van geneesmiddelen voor dieren dan voor mensen?
7 Bijgeloof
Het boek:
In het eerste kwart van de twintigste eeuw was het geloof bij heel veel Vlaamse mensen de onderstroom van het leven. De hoop op een beter leven na dit bikkelharde bestaan, een beloning na zoveel zwoegen, het weerzien van geliefden die al te vroeg gestorven waren, de ultieme rechtvaardigheid. Maar al te vaak was het een drukmiddel om de gewone mens klein en onwetend te houden, de eenvoudige dorpspastoor die van de mensen incluis."
Ieder jaar bezocht meneer pastoor alle gezinnen om de Sint-Pieterspenning te innen. Dat was zogezegd het nieuwjaarscadeau voor de paus van Rome. Bijna niemand weigerde, hoe weinig de mensen ook bezaten. Het grote mensenleven bleef al te lang gesloten voor opgroeiende kinderen. Als je aan de leeftijd toe was, mocht je wel uit vrijen gaan, maar dan onder streng toezicht. Er werd je nooit iets verklaard, je zag niets, niemand vertelde je over de zogenaamde dingen des levens, je werd gewoon dom gehouden. Zéker de meisjes. Er waren toen heel veel jonge vrouwen die van toeten noch blazen wisten toen ze trouwden.
"Een aantal arme mensen vroeg niet beter dan dat een van hun dochters zou intreden. Een beetje roeping kon al volstaan. Op slag was het broodje van dochterlief gebakken: ze had onderdak, eten, drinken en kleding. Was ze bovendien nog verstandig, dan kreeg ze de kans om gratis, zonder dat het de ouders iets kostte, te gaan studeren aan de normaalschool.
Er waren priesters die echte rekruteurs waren: met alle mogelijke middelen stimuleerden ze roepingen. Later kwam de weerslag: de kloosterlingen, althans de halve roepingen, zijn bij bosjes weggelopen uit het klooster." Vóór het enkelvoudig algemeen stemrecht dat met de grondwetsherziening van 1919 werd ingevoerd, was alle politieke macht in handen van degenen die mochten kiezen, met andere woorden: de rijken, de geleerden, de bezittende klasse. De kerken zaten stampvol. Op feestdagen werd niet bespaard op wierook.
8 De grooten oorlog oorlog
Het boek:
Uit het boek blijkt dat een groot aantal van de mensen die geïnterviewd werden de Eerste Oorlog als wreder en verschrikkelijker ervoeren als de Tweede. Het was dichter bij hen vertelden ze. Er waren ook heel veel mannen uit hun eigen dorp aan het Ijzerfront. Een aantal van hen zijn nooit teruggekeerd. De die tweede duurde dan wel langer maar hij was "gelijk verder weg".
Het systeem van de militieloting is in ons land in zwang tot 1909. Ze was een hersenspinsel van de dictator Napoleon Bonaparte, die behoefte had een massa's soldaten. De selectie gebeurde door loting. Wie een goed nummer te beurt viel was vrij van legerdienst, maar wie een slecht nummer te beurt viel, mocht drie jaar lang of langer soldaatje spelen. Kapitaalkrachtigen hadden voldoende geld om arme sukkelaars in te kopen. Ze mochten namelijk tegen betaling van een bepaalde som een vervanger zoeken die in hun plaats legerdienst zou doen.
Een eerste job aan het front bestond uit: het wegdragen van doden,kruipen en sjouwen door de modder, opengescheurde aarde en stukgeschoten loopgrachten. Die grachten bevonden zich boven de grond, want anders liep de put binnen de kortste keren vol water. Daar zaten ze soms wekenlang werkloos wegens gestaakte gevechten (te veel water tussen de linies).
Aangezien Nederland in 1914 niet meegezogen werd in de verschrikkelijke wereldbrand, was het voor mensen van hier een gedroomde toevluchtsoord. Maar om de vlucht naar het noorden onmogelijk te maken, bouwden de Duitsers langsheen de Nederlandse grens, een elektrische draadversperring, ook in het Waasland.
De frontsoldaten in de Grooten Oorlog snakten naar nieuws van thuis; de frontblaadjes voorzagen in die nood. Het waren druksels op bescheiden formaat, op papier van niet te hoge kwaliteit, maar met nieuws van thuis, van vrienden en bekenden en hier en daar een ‘culturele’ bijdrage.
Lisa getuigt:
Lisa huivert nog als ze terugdenkt aan de gruwelijkste dag van haar leven: 'Ja, oorlog ... We hebben veel bombardementen doorstaan. Ik werkte met andere vrouwen in een wasserij. Op een dag viel er een bom recht op onze werkplaats. Achttien vrouwen waren op slag dood en tachtig andere gewond, onder wie ikzelf. Maar het ergste van al was toen mijn beste vriendin onder het puin vandaan werd gehaald; een van haar armen was letterlijk afgerukt. En ofschoon ik zelf niet goed wist of ik kon gaan staan, heb ik mijn vriendin naar het hospitaal geleid. Het was allemaal als een kwade droom, de gruwelijkste nachtmerrie van mijn leven.
9 De tweede werldoorlog
Het boek:
Niemand van ons had het zich kunnen voorstellen: nauwelijks 22 jaar later na 1918 stonden de Duitsers weer aan onze deur, en het duurde hoop en al drie weken vooraleer we gewoon overspoeld werden door wat 'de Blitzkrieg, de bliksemsnelle oorlog, werd genoemd. We luisterden naar de verboden Engelse radio en volgden een 'oorlog-op-wereldschaal'. Deze oorlog zorgde voor een héél ander beeld dan de moddervlakte achter de Ijzer.
De meeste teksten uit dit hoofdstuk komen van Julien Van Remoortere zelf, hij was toen een kwajongen van tien jaar.
De meeste teksten uit dit hoofdstuk komen van Julien Van Remoortere zelf, hij was toen een kwajongen van tien jaar.
Getuigenis Julien Van Remoortere:
Als kleine jongen woonde ik in Beveren-Waas, niet ver van Antwerpen. Toen de Duitsers in mei 1940 ongelijk snel onze richting oprukten, zei nonkel Leon dat het hoog tijd was om een abri te maken, een bomvrije schuilplaats, waarin de familie kon schuilen wanneer ons dorp gebombardeerd zou worden.
Die abri was in feite niet meer dan een loopgracht, waarin een volwassene gebukt rechtop kon staan. Kortom, de abri van nonkel Leon was een primitieve schuilplaats, vochtig en geurend naar aarde zoals die alleen in de lente kan geuren.
Die abri was in feite niet meer dan een loopgracht, waarin een volwassene gebukt rechtop kon staan. Kortom, de abri van nonkel Leon was een primitieve schuilplaats, vochtig en geurend naar aarde zoals die alleen in de lente kan geuren.
Mijn grootouders
Zoals ik al in de inleiding heb verteld zijn mijn grootouders beiden 91 jaar. Op één jaar tijd zijn ze spijtig genoeg allebei beland in een bejaardentehuis. Wegens mijn drukke agenda bezoek ik ze niet zo vaak. Toen ik hen vroeg of ik ze mocht interviewen voor mijn blog 'In de tijd van de kleine patatten' waren ze direct enthousiast.
Vooral mijn oma mist haar eigen huis en krijgt haar dagen niet zo goed om in het bejaardentehuis. Ze vond het dus een leuke afleiding. Tussen Kerst en nieuw ben ik hen gaan interviewen. Ik was vooral benieuwd of dat zij in dezelfde lijn getuigenissen aflegde als in het boek.
Spannend dus.
Mijn grootouders zijn geboren in 1919. De eerste vraag die ik hen stelde was. Hoe was het in die tijd om te werken. Ik kreeg een volledig ander verhaal te horen als in het boek. Mijn beide grootouders hebben allebei gestudeerd. Mijn
oma had gestudeerd voor verpleegster en mijn opa voor onderwijzer. Voor die tijd was dat heel uitzonderlijk. Dat beseffen ze ook. De meeste kinderen in die tijd begonnen al op jonge leeftijd te werken.
Mijn oma kwam uit een rijkere familie. En zij vonden studeren heel belangrijk. De ouders van opa waren niet zo rijk maar doordat hij oudere broers en zussen had die al geld binnenbrachten mocht de “jongste” zoon toch gaan studeren. De vader van mijn opa, mijn overgrootvader dus, was van 1867, was fabrieksarbeider vanaf zijn twaalfde jaar. Dat werk heeft hij vijftig jaar gedaan. Hij was maar liefst 51 jaar toen mijn opa werd geboren. Als ik mij niet vergis is hij 97 jaar geworden. Ik stam dus af uit een sterke familie.
De gezinssituaties was ongeveer gelijk bij beiden. Bij mij opa waren ze met zeven kinderen. Normaal hadden het er veertien moeten zijn maar zeven ervan stierven al in hun eerste levensjaar. Bij mijn oma waren ze ook met zeven kinderen. Al bij al niet zo spectaculair voor die tijd.
Mijn opa kwam uit de arme Kempen. Een toilet hadden ze niet. Een tiental meter langs het huis lag de WC. Terwijl je er op zat hoorde je het varken knorren. Het was in de winter ook vreselijk koud. Maar de mensen klaagden niet. Zo was het nu eenmaal in die tijd.
Mijn oma die uit de rijkere Maaskant kwam leefde in een andere situatie. Eten hadden ze genoeg. Bijna elke dag aten ze vlees en regelmatig ook vis. Ze hadden ook een kip. De eitjes ervan aten ze zelf op. Dat was voor die tijd ook weer uitzonderlijk. Want bij mijn opa werden de eitjes verkocht. Ze hadden geld nodig. Mijn opa at s ‘middags gekookte patatten met groenten en soep. Enkel in het weekend aten ze vlees ’s Avonds aten ze dan weer gebakken patatten in de pan. Die pan werd altijd midden op tafel gezet. Met z’n allen aten ze dan uit de pan. Ze bakten ook zelf brood. Van beleg was nog geen sprake. Meestal werd er boter tussen gedaan. Af en toe kochten ze eens kaas van een kaasboer. Honger hebben ze nooit geleden, nee dat niet.
Ook qua kleding was het gene vette zullen we maar zeggen. Mijn opa droeg steeds afgedragen kleren. Mijn overgrootvader had een vriend wonen in Seraing en die stuurde af en toe kleren op. Er waren winkels maar dat was vooral voor boerenkleding. De zussen van mijn opa naaide zelf. Alleen met de plechtige communie kreeg hij een nieuw kostuum.
De ontspanningsmomenten komen vrijwel overeen met het boek. Ze gingen knikkeren of ze speelden op straat. Twee keer per jaar was het kermis. Dan was het groot feest. Met één frank op stap vertrokken ze dan naar de kermis. Daarmee konden ze vier maal op de paardenmolen. Hun geluk kon dan niet op. Voetballen op straat was ook een mogelijkheid tot ontspanning.
Als ze wat ouder waren en ze wilden gaan dansen moesten ze zeker om 22.00 uur ’s avonds thuis zijn. De mensen waren toen heel Christelijk. Als de pastoor er tegen was dan waren de ouders er ook tegen. De pastoor had altijd gelijk.
Mijn opa ging (moest) elke dag naar de mis. Op zondag was het dan hoogmis. Ze werden heel dom gehouden in die tijd. Mijn opa geloofde echt dat Christus letterlijk aanwezig was in de kerk m.a.w. dat hij in levende lijve in de kerk zat. Mijn oma moest enkel op zondag naar de kerk van haar ouders. Niet zo zeer omwille van het geloof maar omdat het zo hoorde.
Als ze ziek waren kwam de dokter meestal aan huis. Je moest je tong uitsteken, als je tong beslagen was kreeg je een bruin flesje. Het medicijn werd door dokter zelf gemaakt. Apothekers waren er nog niet in de arme Kempen. Zo herinnert mijn opa zich nog goed dat hij op een welbepaalde dag zeer hoge koorts had. De dokter zei: stook de kachel gloeiend heet, daarop zette ze een kookpan met kokend water. Daar staken ze dan een deken in. Ze wikkelden mijn opa dan in dat deken. Het hielp wel want de koorts verdween. In de Maaskant waren er dan weer wel enkele apothekers. Gek toch wat een verschil er kan zijn in één land.
De eerste oorlog hebben ze niet meegemaakt. De Tweede Wereldoorlog wel. Mijn opa is als soldaat moeten gaan vechten. Hierover vertelt hij echter niet graag. Mijn oma werkte net in een ziekenhuis in Brussel. Na ongeveer drie weken brak de oorlog uit (10 mei 1940).
Ze vertelt mijn dat er op korte termijn veel veranderde in het ziekenhuis en het duurde dus ook niet lang voordat de Duitsers het ziekenhuis inpalmden. In die tijd was er veel armoede en gebeurde het weleens dat vrouwen tegen betaling het bed deelden met Duitse soldaten.
Je kan je wel voorstellen dat er natuurlijk veel veranderde in het ziekenhuis in volle oorlog. Naast de verplegende functie werden ze tegelijkertijd ook bewakers. Eén keer is er eens iemand weten te ontkomen maar die werd snel weer teruggevonden en teruggebracht.
Hoewel het oorlog was, is mijn oma nooit in aanraking gekomen met geweld. Tijdens de avond gingen altijd alle lichten uit in het ziekenhuis. Enkel als er rolluiken aanwezig waren mocht er een klein lampje branden. Eén keer is er tijdens bombardementen een vliegende bom terechtgekomen vlak bij het ziekenhuis. Hierdoor waren alle ramen van het ziekenhuis kapot.
Toen het eindpunt van de oorlog bereikt was en de Duitsers de oorlog hadden verloren werd het ziekenhuis terug in zijn oorspronkelijke staat hersteld. Mijn oma is kort na het einde van de oorlog terug naar huis gekeerd om te trouwen met mijn opa en kregen zoveel jaren later een pracht van een kleindochter.
Als ik hen vraag hoe ze terugkijken op hun leven is dat voor beiden heel verschillend. Mijn oma vindt dat ze een hele fijne jeugd heeft gehad. Ze kwam niets tekort en kreeg veel liefde thuis. Mijn opa daarentegen heeft een andere jeugd meegemaakt. Hij kwam geen voedsel tekort toch leefde ze in penibele omstandigheden. Veel warmte heeft hij niet gekend. De tijden zijn veranderd. Dat wel. Maar dat het vroeger beter was heb ik ze toch niet horen zeggen.
Plots komt de verpleegster binnen. Hun soep staat klaar. Tijd om het interview af te sluiten. Ik geef ze nog vluchtig een kus en denk bij mezelf: wat heb ik toch kranige grootouders.
Conclusie
Er is veel veranderd sinds het begin van de negentiende eeuw. Het is moeilijk om een duidelijk antwoord te geven of het nu beter of slechter is. De conclusie die ik kan trekken is duidelijk. We zijn er zeker op vooruit gegaan. We hebben meer kansen om onszelf te ontplooien. We leven in een welvarende staat. Maar langs de andere kant zijn we allemaal een stuk egoïstischer geworden. Het is ieder voor zich. Dat was vroeger minder. Vroeger leefden de mensen dichter bij elkaar. Toch moeten we alles in zijn context zien. Ik denk dat elke periode zijn positieve en minder positieve elementen heeft. De dingen zijn nu eenmaal zoals ze zijn. Het zal ook wel een stuk nostalgie zijn. Als je jong bent beleef je alles intenser. Zowel de goede dingen als de minder goede dingen.
En met deze wijze woorden beëindig ik mijn allerlaatste zin op mijn blog en mijn allerlaatste opdracht voor PAV.
En met deze wijze woorden beëindig ik mijn allerlaatste zin op mijn blog en mijn allerlaatste opdracht voor PAV.
Klaar voor een nieuw avontuur.
PAV ik ga u missen.
http://achillevandenbranden.blogspot.com/2009/07/in-de-tijd-van-de-kleine-patatten.html
http://www.natuur-forum.be/phpBB3/viewtopic.php?f=13&t=1077&st=0&sk=t&sd=a&start=280
http://www.klompendag.nl/Enter-Klompenmakers.html
Getuigenissen van mijn grootouders
Boek: In de tijd van de klein patatten
Geen opmerkingen:
Een reactie posten